De controleregels van de BCM maken deel uit van de jaarlijkse zelfevaluatie BRP die door gemeenten uitgevoerd moet worden. Voor het onderzoek maken de gemeenten gebruik van het door RvIG beschikbaar gestelde evaluatie-instrument: de kwaliteitsmonitor (KWM). Deze bevat de digitale vragenlijst Basisregistratie Personen (BRP), de bestandscontrolemodule (BCM) en de inhoudelijke controle persoonslijsten aan de hand van brondocumenten (IHC). De resultaten van de BCM-run van eind november van een jaar worden opgenomen in het uittreksel en de managementrapportage zelfevaluatie van de betreffende gemeente (art 21 Regeling BRP).
Om gemeenten in de gelegenheid te stellen de kwaliteit van de opgenomen gegevens te bewaken en mogelijke afwijkingen zo snel mogelijk te herstellen wordt ook maandelijks een BCM-run gedraaid en gepubliceerd in de KWM. Gemeenten houden hierdoor zicht op de kwaliteit van de gegevens van de eigen ingezetenen.
Voor de zelfevaluatie BRP is een normenkader aanwezig waarin de afwijkingen opgedeeld zijn in 3 groepen zoals bedoeld in artikel 2.7 Wet BRP:
- Groep 1: De afwijkingen betreffend in de algemene gegevens over burgerlijke staat en adres, onderverdeeld in klasse A (Persoon en Overlijden), klasse B (Adres), klasse C (Relaties)
- Groep 2: De afwijkingen in de overige algemene gegevens, onderverdeeld in klasse D (Identificatienummers en Nationaliteit), klasse E (Overige Algemeen)
- Groep 3: De afwijkingen in de administratieve gegevens, klasse F (Administratief)
Per klasse is de norm vastgesteld op:
- Klasse A: 99,70%
- Klasse B: 99,70%
- Klasse C: 99,60%
- Klasse D: 99,50%
- Klasse E: 99,50%
- Klasse F: 99,40%