De juridische basis voor zowel het eerste als het tweede geval liggen in de Verordening (EG) 2252/2004 en de Verordening (EU) 2019/1157 . Deze verordeningen bepalen onder andere dat de op te nemen vingerafdrukken in paspoorten, reisdocumenten en identiteitskaarten alleen gebruikt kunnen worden ter verificatie van: a) de authenticiteit van het document en b) de identiteit van de houder. De bepalingen zijn verankerd in nationale wetgeving, namelijk in artikel 3 van de Paspoortwet in samenhang met de daaronder liggende regelgeving:
- Ten aanzien van het eerste geval waarin het algoritme wordt ingezet (kwaliteitsvergelijking) beschrijft artikel 28a van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 op welke wijze de vingerafdrukken van de aanvrager van een reisdocument worden opgenomen en in welke gevallen daarvan kan worden afgezien. De kwaliteit van de opgenomen vingerafdruk(ken) is daarin cruciaal (lid 2-3).
- Dat het algoritme kan worden ingezet voor identiteitsverificatie bij uitreiking is verwoord in artikel 4.6 van het Paspoortbesluit.
Met de inzet van het algoritme worden biometrische gegevens en daarmee bijzondere persoonsgegevens verwerkt in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG stelt in principe een verbod op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens. De nationale wetgever heeft echter gebruik gemaakt van de ruimte voor lidstaten om uitzonderingen te creëren voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens om redenen van algemeen belang (artikel 9 lid 2 AVG). Op grond van artikel 29 van de Uitvoeringswet AVG is verwerking van biometrische gegevens met oog op de unieke identificatie toegestaan indien de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie en beveiligingsdoeleinden.
- Artikel 4 lid 3 van de Verordening (EG) 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten.
- Artikel 11 lid 6 van de Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen.
- Zie ook artikel 40a van de Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen en artikel 42a van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001.